‘Wat kan ik voor u doen meneer?’ vroeg de therapeut.
Zijn tranen verbijtend antwoordde de man schoorvoetend: ‘Ik voel me voortdurend futloos, dof en ellendig. Wat ik ook probeer, ik blijf me depressief voelen, ik weet echt niet meer wat doen.’
De therapeut keek de man onderzoekend aan en gebaarde hem naar het raam te komen. ‘Zie je die tent daar in de verte?’ vroeg hij, ‘Wel, dat is het circus. Ik ben er zelf reeds naartoe geweest en ze zijn echt goed. Er zijn heel wat fantastische acts met dansende beren, vervaarlijke leeuwen en zingende pinguïns. Maar het leukst vond ik de clowns, één clown is zelfs zo grappig dat hij je van begin tot eind doet schuddebuiken van het lachen. Ga naar dat circus, beste man, en ik verzeker je dat je geen enkele reden meer zult hebben om ooit nog depressief te zijn!’
Maar de man draaide zich om, slenterde snikkend naar de deur van het kabinet en mompelde nog voor het naar buiten gaan: ‘Die clown, meneer de therapeut, ben ik...’